In
dit artikel een stukje geschiedenis over het openbare vervoer.
Iedereen die bezig is met het maken van een familiegeschiedenis- of
kwartierstaatalbum heeft er wat aan als het gaat om de afbeeldingen
(zelf googelen op de diverse genoemde sites voor meer) of informatie
in de tekst. Immers, iedereen heeft voorouders die van de huifkar
en/of (post)koets gebruik heeft gemaakt. Voor het samenstellen van
een mooi tijdsbeeld bij een bepaalde voorouder zijn dit soort
uitgeprinte afbeeldingen dan ook een 'must'.
Vervoer is van alle tijden, maar als er één vervoersmiddel is dat ook echt tot op de dag vandaag bekend is, dan is het wel de koets. Met zijn ontelbare variaties in naam en uiterlijk spreekt de koets tot ieders verbeelding.
Wanneer
werd er voor het eerst gebruik van gemaakt en hoe veranderde de koets
toen andere vervoersmiddelen, zoals de in de tijdschrift uitgave FiB
nr. 3 - dec.2013 (klik hier om na te bestellen) besproken trekschuit, hun intrede deden? Het
fenomeen paard en wagen is misschien wel het langst in gebruik zijnde
vervoersmiddel dat mensen tot nu toe hebben gehad. Vandaar dat de
koets in dit artikel centraal staat.
Na
de val van het Romeinse rijk rond de 5e eeuw na Christus, verdween de
koets grotendeels van het toneel en namen de meer eenvoudige
boerenwagen en huifkar de taken over. Tot ongeveer 800 na Christus
werden koetsen en rijtuigen voornamelijk gebruikt voor religieuze
doeleinden zoals bij een processie.
Over
het algemeen kan gesteld worden, dat reizen over de weg in een
huifkar in de Middeleeuwen bepaalt geen pretje was. Slechte wegen,
struikrovers en het betalen van tol droegen hier allemaal aan bij.
Hoe laat het reizen per koets weer op gang kwam, blijkt uit het feit
omstreeks 1550 in Parijs nog maar 3 koetsen door de stad reden. Het
duurde tot in de 17e eeuw, toen de rijkdom van veel Nederlanders in
de Gouden Eeuw toenam, dat de koets weer bepalend werd voor het
straatbeeld.
Over
de herkomst van het woord 'koets' bestaan verschillende verhalen. Zo
zou het afstammen van de naam Kocs, een dorp in Hongarije waar het
keizerlijk wagenpark zich bevond. Een ander verhaal is dat het
afstamt van het woord 'coche', dat voor het eerst in 1545 in
Frankrijk opduikt. De betekenis van het woord 'koets' staat wel vast:
het is een cabine, die met vier riemen tussen twee assen wordt
opgehangen, waardoor een soort vering ontstaat die het reizen met een
koets een stuk aangenamer maakte dan met een huifkar, die geen enkele
vering had. Van hieruit ontwikkelden zich in alle delen van Europa
verschillende soorten koetsen.
Zo
zijn er enkele bekende en minder bekende namen voor de diverse
soorten: de coupé, diligence, omnibus, Janplezier, paardentram en
postkoets. Minder bekende name zijn de Achenbacher, Barouche,
Landauer, Victoria en Vigilante. Sommige types hadden maar één
enkele functie, zoals het vervoer van personen, voor de jacht of
(tegenwoordig) het recreatief vervoer van gehandicapten (huifbed).
Andere waren multifunctioneel (bijv. de Duitse Achenbacher) en waren
voor meerdere doeleinden inzetbaar. Bepaalde types waren uitsluitend
bestemd voor in de stad en andere juist voor langere afstanden tussen
steden. Natuurlijk ontstond er bij de koets ook een klassenverschil
en konden de rijksten zich zelfs een eigen koets veroorloven, die
alleen op zondag gebruikt werd (kerkwagen).
Nederland/Amsterdam
In
Nederland begon het bouwen van koetsen in de 17e eeuw steeds
populairder te worden. Een bekende Amsterdamse koetsenbouwer uit die
tijd was Jan Fusting. De 17e eeuwse koetsen waren lang en laag en
vaak stonden er achterop de koets één of twee lakeien. De koetsier
mende hierbij een span dat bestond uit 2, 4, of 6 paarden. De
populariteit van de koetsen droeg ook bij aan de verkeersdrukte in de
nauwe straten van Amsterdam. Er ontstonden opstoppingen als twee
koetsen elkaar moesten passeren en voor wandelaars was dit verkeer
niet echt veilig. Daarnaast had de bestrating in Amsterdam flink te
lijden onder het gedender van de koetsen. Hierdoor werd het rijden
met grote koetsen in de binnenstad verboden door het Amsterdamse
stadsbestuur. De enige uitzondering hierop was voor koetsen met
mensen die van buiten de stad kwamen.
De
wegen in deze tijd waren weliswaar iets beter, maar nog steeds hadden
de seizoenen een grote invloed op de gesteldheid van gewone
landwegen. In de zomer waren ze stoffig en droog, in de winter nat en
modderig. Jacob van Lennep beschrijft in zijn reisboek door Nederland
de wegen rond Den Bosch als "zo taai en moeraslijk, dat de
wielen van de koets bijna niet konden draaien".
Postkoets
Eén
van de bekendste soorten koetsen is de postkoets. Naast dat hij
bekend is uit de vele boeken en strips over het Wilde Westen, heeft
deze koets in Nederland ook een geschiedenis. Natuurlijk vervoerde de
postkoets ook post, maar hij was in de eerste instantie bedoeld voor
het zo snel mogelijk vervoeren van passagiers over langere afstanden.
Daarbij moesten de paarden verwisseld worden en dat gebeurde bij de
zgn. posthalte. Na de wisseling kon de koets weer snel verder. Het
was wel mogelijk dat de bemanning en reizigers bij zo'n posthalte
konden eten, drinken en rusten. Complete maaltijden met eieren,
niertjes en spek konden genuttigd worden. Meestal hadden de reizigers
zo'n 20 minuten de tijd waardoor veel van het eten overbleef en voor
de volgende gasten bewaard werd. De plaatselijke barbier kwam op deze
momenten ook langs om te kijken of er nog iemand geknipt of geschoren
moest worden. Voor passagiers was dit ook het moment om even hun
strakke laarzen uit te doen en een paar fijne sloffen aan te trekken.
Overigens
komen we tegenwoordig, met name in Oostenrijk, nog steeds in vrijwel
elk redelijk dorp de vroegere post- of pleisterplaatsen tegen in de
vorm van Hotel of Gasthof 'Post'.
De
in FiB nr.3 genoemde trekschuit werd in de 18e eeuw een serieuze
concurrent van de postkoets. Het reizen in een postkoets was namelijk
veel minder comfortabel dan met een trekschuit. En daarbij kostte een
ritje met de postkoets wel drie keer meer dan dezelfde afstand met de
trekschuit. Vermeldenswaard is het feit, dat de Amerikaanse
postkoetsendienst Wells Fargo een aantal huisregels had opgesteld
voor het reizen met de postkoets. Heren werden bijvoorbeeld verzocht
geen sigaar of pijp te roken. 'De geur is voor het zwakke geslacht
weerzinwekkend', werd hierover gezegd. Het werd ook niet op prijs
gesteld het hoofd van een medereiziger te gebruiken als hoofdkussen
en het werd afgeraden alcohol te drinken tijdens de reis. Deed je dit
wel, dan werd aanbevolen de fles rond te laten gaan.
5. Een diligence die door de poort van het Rijtuigmuseum Nienoord in Leek (Gr.) rijdt. Hier zitten niet alleen reizigers in, maar ook bovenop. |
Diligence
De
diligence was de populairste koets die voor het openbaar vervoer werd
gebruikt. Het is een lichte postkoets met een goede vering. Vóór de
komst van de diligence was een rit met een (post)koets weliswaar een
stuk aangenamer dan met een huifkar, maar het was toch niet echt
comfortabel. Je werd door elkaar geschud en stapte op de plaats van
bestemming meestal doodop uit. Door een betere vering werd het
vervoer met de diligence een stuk aangenamer, al gebeurden er nog wel
veel ongelukken. Bij veel belangstelling zaten er namelijk ook mensen
op het dak en dat was bij de soms heftige hobbels in de weg bepaald
niet veilig.
Het
netwerk van wegen werd vanaf de Bataafs-Franse tijd niet alleen
groter, de wegen werden ook steeds vaker verhard, waardoor er meer en
meer lijnen ontstonden. Zo waren er dienstlijnen tussen Amsterdam,
Leiden, Den Haag en Rotterdam, maar ook tussen Rotterdam en
Antwerpen. Toen in de 2e helft van de 19e eeuw de trein in opmars
kwam, verdween de diligence langzaam.
In
de huidige tijd wordt de koets vooral gebruikt voor bijzondere
gelegenheden. Hét voorbeeld hiervan is de Gouden Koets, die elk jaar
met Prinsjesdag een rit maakt. Daarnaast zijn er verenigingen van
koetsliefhebbers die graag mennen en deze oude traditie niet in de
vergetelheid willen laten geraken. In het buitenland (met name in
Oostenrijk, maar bijvoorbeeld ook in Brugge of Sevilla) is een ritje
per koets één van de toeristische attracties. Ook bij een trouwerij
wordt de koets nog wel eens van stal gehaald. Op professioneel niveau
bestaat er een tak van koetsiers in de vorm van de mensport.
De
geschiedenis en de ontwikkeling van de diverse koetsen is op
verschillende plaatsen te bewonderen, zoals bij de Koninklijke
Stallen te Den Haag, het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek (warm
aanbevolen - zie www.museumnienoord.nl) en het koetsenmuseum 'La
Deligence' in Melick (bij Roermond), dat bestaat uit een collectie
van 40 negentiende-eeuws koetsen van een particulier verzamelaar -
googel op koetsenmuseum La Diligence.
Bronvermeldingen
afbeeldingen:
Afb.1:
www.thuisinbrabant.nl
Googel voor o.a. de afbeeldingen 3 t/m 6 op ‘huifkarren in de gouden 17e
eeuw’ / ‘postkoetsen’ / ‘diligence’ / ‘rijtuigmuseum Nienoord’ / ‘paardenomnibus’ en klik vervolgens op afbeeldingen.