vrijdag 9 januari 2015

#4: Vervoer van toen: de Koets


In dit artikel een stukje geschiedenis over het openbare vervoer. Iedereen die bezig is met het maken van een familiegeschiedenis- of kwartierstaatalbum heeft er wat aan als het gaat om de afbeeldingen (zelf googelen op de diverse genoemde sites voor meer) of informatie in de tekst. Immers, iedereen heeft voorouders die van de huifkar en/of (post)koets gebruik heeft gemaakt. Voor het samenstellen van een mooi tijdsbeeld bij een bepaalde voorouder zijn dit soort uitgeprinte afbeeldingen dan ook een 'must'.


Vervoer is van alle tijden, maar als er één vervoersmiddel is dat ook echt tot op de dag vandaag bekend is, dan is het wel de koets. Met zijn ontelbare variaties in naam en uiterlijk spreekt de koets tot ieders verbeelding.
Wanneer werd er voor het eerst gebruik van gemaakt en hoe veranderde de koets toen andere vervoersmiddelen, zoals de in de tijdschrift uitgave FiB nr. 3 - dec.2013 (klik hier om na te bestellen) besproken trekschuit, hun intrede deden? Het fenomeen paard en wagen is misschien wel het langst in gebruik zijnde vervoersmiddel dat mensen tot nu toe hebben gehad. Vandaar dat de koets in dit artikel centraal staat.

1. In het Römisch-Germanische Museum in Keulen staat een reconstructie van een Romeinse reiswagen, die door twee of vier ezels, ossen of paarden getrokken werd. De vooras had kleinere wielen, waardoor de wagen makkelijker bestuurbaar werd. Er was nauwelijks of geen sprake van vering, waardoor een rit, zelfs over de min of meer bepleisterde wagen, geen lolletje was. De snelheid was maximaal 8 km/uur. De wagens waren veelal versierd met bronzen beeldjes en ornamenten.
Van de 17e tot de 20e eeuw was de koets met al zijn verschillende types het meest in omloop, maar het gebruik van paard en wagen gaat veel verder terug in de tijd. De Romeinen ontwikkelden al een wegennet, dat geschikt was voor het gebruik van wagens. Vóór die tijd waren de wegen zo slecht, dat mensen liever te voet of te paard gingen. Met het ontstaan van beter begaanbare wegen kwamen ook meer verschillende type wagens. Van kleine strijdwagens met twee wielen, de zgn. Currus, tot grote, comfortabele rijtuigen waar men zelfs in kon slapen, zoals de Carruca. Het woord 'kar' komt overigens van een militaire wagen die de Romeinen gebruikte, de 'Carrus'.

Na de val van het Romeinse rijk rond de 5e eeuw na Christus, verdween de koets grotendeels van het toneel en namen de meer eenvoudige boerenwagen en huifkar de taken over. Tot ongeveer 800 na Christus werden koetsen en rijtuigen voornamelijk gebruikt voor religieuze doeleinden zoals bij een processie.


2. M.b.v. huifkarren verplaatsten zich niet alleen kooplieden en bodes zich tussen de steden en dorpen, maar ook chirurgijnen, narren, straatmuzikanten, schilders en schrijvers, bouwmeesters, enz. Het reizen was niet zonder gevaar: pech met de huifkar zelf, ongelukken door de slechte staat van het wegennet en de kans overvallen te worden door struikrovers. Het was vaak bepaald geen pretje: regen/sneeuw en modder in de natte seizoenen, 
hitte en stof in de zomer.


Over het algemeen kan gesteld worden, dat reizen over de weg in een huifkar in de Middeleeuwen bepaalt geen pretje was. Slechte wegen, struikrovers en het betalen van tol droegen hier allemaal aan bij. Hoe laat het reizen per koets weer op gang kwam, blijkt uit het feit omstreeks 1550 in Parijs nog maar 3 koetsen door de stad reden. Het duurde tot in de 17e eeuw, toen de rijkdom van veel Nederlanders in de Gouden Eeuw toenam, dat de koets weer bepalend werd voor het straatbeeld.

Over de herkomst van het woord 'koets' bestaan verschillende verhalen. Zo zou het afstammen van de naam Kocs, een dorp in Hongarije waar het keizerlijk wagenpark zich bevond. Een ander verhaal is dat het afstamt van het woord 'coche', dat voor het eerst in 1545 in Frankrijk opduikt. De betekenis van het woord 'koets' staat wel vast: het is een cabine, die met vier riemen tussen twee assen wordt opgehangen, waardoor een soort vering ontstaat die het reizen met een koets een stuk aangenamer maakte dan met een huifkar, die geen enkele vering had. Van hieruit ontwikkelden zich in alle delen van Europa verschillende soorten koetsen.

Zo zijn er enkele bekende en minder bekende namen voor de diverse soorten: de coupé, diligence, omnibus, Janplezier, paardentram en postkoets. Minder bekende name zijn de Achenbacher, Barouche, Landauer, Victoria en Vigilante. Sommige types hadden maar één enkele functie, zoals het vervoer van personen, voor de jacht of (tegenwoordig) het recreatief vervoer van gehandicapten (huifbed). Andere waren multifunctioneel (bijv. de Duitse Achenbacher) en waren voor meerdere doeleinden inzetbaar. Bepaalde types waren uitsluitend bestemd voor in de stad en andere juist voor langere afstanden tussen steden. Natuurlijk ontstond er bij de koets ook een klassenverschil en konden de rijksten zich zelfs een eigen koets veroorloven, die alleen op zondag gebruikt werd (kerkwagen).


3. Een postkoets reed buiten de grotere steden in het begin van de 18e eeuw uitsluitend nog over zandwegen, die in de herfst vaak veranderen in complete modderpoelen, waar de koets regelmatig in vast kwam te zitten.

Nederland/Amsterdam
In Nederland begon het bouwen van koetsen in de 17e eeuw steeds populairder te worden. Een bekende Amsterdamse koetsenbouwer uit die tijd was Jan Fusting. De 17e eeuwse koetsen waren lang en laag en vaak stonden er achterop de koets één of twee lakeien. De koetsier mende hierbij een span dat bestond uit 2, 4, of 6 paarden. De populariteit van de koetsen droeg ook bij aan de verkeersdrukte in de nauwe straten van Amsterdam. Er ontstonden opstoppingen als twee koetsen elkaar moesten passeren en voor wandelaars was dit verkeer niet echt veilig. Daarnaast had de bestrating in Amsterdam flink te lijden onder het gedender van de koetsen. Hierdoor werd het rijden met grote koetsen in de binnenstad verboden door het Amsterdamse stadsbestuur. De enige uitzondering hierop was voor koetsen met mensen die van buiten de stad kwamen.
De wegen in deze tijd waren weliswaar iets beter, maar nog steeds hadden de seizoenen een grote invloed op de gesteldheid van gewone landwegen. In de zomer waren ze stoffig en droog, in de winter nat en modderig. Jacob van Lennep beschrijft in zijn reisboek door Nederland de wegen rond Den Bosch als "zo taai en moeraslijk, dat de wielen van de koets bijna niet konden draaien".


4. De Postkoets tussen Den Haag en Rotterdam werd rond 1830 door
3 paarden getrokken. Deze koets had een relatief goede vering en de
wegen waren beter verhard, waardoor het reizen redelijk aangenaam was.

Postkoets
Eén van de bekendste soorten koetsen is de postkoets. Naast dat hij bekend is uit de vele boeken en strips over het Wilde Westen, heeft deze koets in Nederland ook een geschiedenis. Natuurlijk vervoerde de postkoets ook post, maar hij was in de eerste instantie bedoeld voor het zo snel mogelijk vervoeren van passagiers over langere afstanden. Daarbij moesten de paarden verwisseld worden en dat gebeurde bij de zgn. posthalte. Na de wisseling kon de koets weer snel verder. Het was wel mogelijk dat de bemanning en reizigers bij zo'n posthalte konden eten, drinken en rusten. Complete maaltijden met eieren, niertjes en spek konden genuttigd worden. Meestal hadden de reizigers zo'n 20 minuten de tijd waardoor veel van het eten overbleef en voor de volgende gasten bewaard werd. De plaatselijke barbier kwam op deze momenten ook langs om te kijken of er nog iemand geknipt of geschoren moest worden. Voor passagiers was dit ook het moment om even hun strakke laarzen uit te doen en een paar fijne sloffen aan te trekken.
Overigens komen we tegenwoordig, met name in Oostenrijk, nog steeds in vrijwel elk redelijk dorp de vroegere post- of pleisterplaatsen tegen in de vorm van Hotel of Gasthof 'Post'.

De in FiB nr.3 genoemde trekschuit werd in de 18e eeuw een serieuze concurrent van de postkoets. Het reizen in een postkoets was namelijk veel minder comfortabel dan met een trekschuit. En daarbij kostte een ritje met de postkoets wel drie keer meer dan dezelfde afstand met de trekschuit. Vermeldenswaard is het feit, dat de Amerikaanse postkoetsendienst Wells Fargo een aantal huisregels had opgesteld voor het reizen met de postkoets. Heren werden bijvoorbeeld verzocht geen sigaar of pijp te roken. 'De geur is voor het zwakke geslacht weerzinwekkend', werd hierover gezegd. Het werd ook niet op prijs gesteld het hoofd van een medereiziger te gebruiken als hoofdkussen en het werd afgeraden alcohol te drinken tijdens de reis. Deed je dit wel, dan werd aanbevolen de fles rond te laten gaan.


5. Een diligence die door de poort van het Rijtuigmuseum Nienoord in Leek (Gr.) rijdt. Hier zitten niet alleen reizigers in, maar ook bovenop.

Diligence
De diligence was de populairste koets die voor het openbaar vervoer werd gebruikt. Het is een lichte postkoets met een goede vering. Vóór de komst van de diligence was een rit met een (post)koets weliswaar een stuk aangenamer dan met een huifkar, maar het was toch niet echt comfortabel. Je werd door elkaar geschud en stapte op de plaats van bestemming meestal doodop uit. Door een betere vering werd het vervoer met de diligence een stuk aangenamer, al gebeurden er nog wel veel ongelukken. Bij veel belangstelling zaten er namelijk ook mensen op het dak en dat was bij de soms heftige hobbels in de weg bepaald niet veilig.
Het netwerk van wegen werd vanaf de Bataafs-Franse tijd niet alleen groter, de wegen werden ook steeds vaker verhard, waardoor er meer en meer lijnen ontstonden. Zo waren er dienstlijnen tussen Amsterdam, Leiden, Den Haag en Rotterdam, maar ook tussen Rotterdam en Antwerpen. Toen in de 2e helft van de 19e eeuw de trein in opmars kwam, verdween de diligence langzaam.


6. Rond 1840 deed de zgn. paardenomnibus zijn intrede. Dit was een soort lange koets, waarin achter of tegenover elkaar veel meer passagiers (zo'n 24) konden zitten. Hij was alleen en uitsluitend bedoeld als openbaar vervoersmiddel in de stad. De koetsier stond voorop de bok, in de buitenlucht. Deze door 2 paarden voortgetrokken bus reed gewoon over straat en dus niet op een rails, zoals dat bij zijn opvolger de paardentram wel het geval was.

In de huidige tijd wordt de koets vooral gebruikt voor bijzondere gelegenheden. Hét voorbeeld hiervan is de Gouden Koets, die elk jaar met Prinsjesdag een rit maakt. Daarnaast zijn er verenigingen van koetsliefhebbers die graag mennen en deze oude traditie niet in de vergetelheid willen laten geraken. In het buitenland (met name in Oostenrijk, maar bijvoorbeeld ook in Brugge of Sevilla) is een ritje per koets één van de toeristische attracties. Ook bij een trouwerij wordt de koets nog wel eens van stal gehaald. Op professioneel niveau bestaat er een tak van koetsiers in de vorm van de mensport.

De geschiedenis en de ontwikkeling van de diverse koetsen is op verschillende plaatsen te bewonderen, zoals bij de Koninklijke Stallen te Den Haag, het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek (warm aanbevolen - zie www.museumnienoord.nl) en het koetsenmuseum 'La Deligence' in Melick (bij Roermond), dat bestaat uit een collectie van 40 negentiende-eeuws koetsen van een particulier verzamelaar - googel op koetsenmuseum La Diligence.

Bronvermeldingen afbeeldingen:
Googel voor o.a. de afbeeldingen 3 t/m 6 op ‘huifkarren in de gouden 17e eeuw’ / ‘postkoetsen’ / ‘diligence’ / ‘rijtuigmuseum Nienoord’ / ‘paardenomnibus’ en klik vervolgens op afbeeldingen.